Hufters, manieren en moraal (voorpublicatie)

 

Op vrijdag 23 oktober j.l. organiseerde de Vereniging van Ethici alweer de derde editie in de serie ethische toekomstverkenningen, ditmaal getiteld: Hufters?! Ethiek van de etiquette. Het was een succesvolle en levendige bijeenkomst waarin vanuit allerlei hoeken op dit thema gereflecteerd werd. De bijdragen aan het programma worden opgenomen in de komende editie van het tijdschrift Filosofie & Praktijk, waarin ze worden ingeleid door VvEN-bestuurslid Patrick Delaere. Hieronder vindt u alvast deze inleiding. Mocht u nog geen VvEN-lid zijn en interesse hebben in dit themanummer van Filosofie & Praktijk en/of een lidmaatschap van de Vereniging van Ethici (een abonnement of Filosofie & Praktijk is daarbij inbegrepen), neem dan contact op met de VvEN via ethiekinnederland@gmail.com.

 

Hufters, manieren en moraal
Enkele inleidende opmerkingen

Patrick Delaere

De grondbetekenis van het woord hufter moet zijn geweest: iemand die aan de galg hoort. Maar de tijden zijn veranderd. Verhuftering is goed, schreef de GeenStijl-redactie in haar Hufter Manifest van 2010. De wereld heeft meer hufters nodig. Hufters zorgen voor transparantie en vooruitgang. Het zijn mensen die zich niet houden aan de morele normen die fatsoenterroristen opstellen en aan anderen opleggen. Fatsoenterroristen willen iedereen binnen de hekken van hun krappe moralistische weiland houden; hufters zijn de mensen die over het hek heen springen om de wildernis te verkennen. Om vervolgens terug te komen en de poort open te zetten. De hufter dus als tegenstrever en nieuw moreel kompas: het lijkt of de anti-establishment GeenStijl-redactie graag het levenswerk van Friedrich Nietzsche voortgezet wil zien.

In zijn boek Assholes: A Theory (2012) buigt politiek filosoof Aaron James zich over meer doorsnee en minder bevrijdende vormen van hufterigheid. Iedereen kent de alledaagse, ergerlijke hufter wel, als bijvoorbeeld de chauffeur die anderen afsnijdt om een luttele zeven meter te winnen in de file; die bij het stallen van zijn voertuig twee parkeerplaatsen bezet houdt; en die in de koffiebar niet op zijn beurt wacht voor zijn bestelling met een mobieltje aan zijn oor en de barista op luide toon op een tekortkoming wijst. In de geest van Harry Frankfurts onderzoek naar ‘bulleschijt’, gaat Aaron James na wat we precies bedoelen wanneer we zo iemand een hufter noemen. Zijn constructieve voorstel bevat drie karakteristieken. Een hufter – heel vaak een man – is iemand die zichzelf in interpersoonlijke of samenwerkingsrelaties systematisch speciale privileges toekent (1), dit doet vanuit ‘an entrenched sense of entitlement’, een diep geworteld besef dat hij daartoe het recht heeft (2), en die dat gevoel, dat de gangbare omgangsvormen niet voor hem gelden, inzet om zichzelf immuun te maken voor de bezwaren van anderen (3). De hufter komt er rond voor uit dat hij speciaal is, en weigert om anderen als zijn morele gelijken te zien, in de minimale betekenis van: bereidheid tonen om naar hun bezwaren te luisteren en de redelijkheid ervan na te gaan. Veeleer zal hij getergd en met verontwaardiging reageren op geuite bezwaren, omdat deze laten zien, vanuit zijn gezichtspunt, dat hij niet het respect krijgt dat hij verdient. De hufter verschilt hierdoor van de psychopaat die niet beschikt over of gemotiveerd wordt door morele concepten; hoe verblind ook, de hufter is wel degelijk moreel gemotiveerd. De hufter verschilt eveneens van de zakkenwasser (‘jerk’ of ‘douchebag’) die geen acht slaat op betamelijke omgangsvormen, al of niet tegen beter weten in, en niet geneigd zal zijn om zijn gedrag in morele termen te verdedigen. De zakkenwasser zal zich eerder verontschuldigen (om later op de dag weer in hetzelfde gedrag te vervallen).

Dat hufterigheid nadrukkelijk in het morele domein wordt geplaatst, zoals Aaron James en de GeenStijl-redactie doen, is allerminst vanzelfsprekend. Een beschaving kan niet zonder goede manieren, maar toch wordt vaak neergekeken op goede manieren als iets triviaals of – erger nog – als aanmoediging van morele hypocrisie of van onrechtvaardige sociale verhoudingen. Ooit was gemanierdheid nauw verbonden met moraliteit. Tegenwoordig worden manieren en moraal meestal los van elkaar gezien. Kennen we niet allemaal mensen met puike manieren en dubieuze morele principes of rotkarakters? Of mensen met onvervalste morele kwaliteiten en erbarmelijke manieren? Etiquette (gemanierdheid) heeft zich losgezongen van ethiek en kreeg haar hedendaagse betekenis van algemeen aanvaard gedragspatroon bedoeld als smeerolie voor het sociale verkeer. Manieren zijn een soort spelregels voor wie het spel wil spelen,- maar niemand is daartoe verplicht. Manieren hebben meer met levensstijl van doen dan met levensvragen die er toe doen. Manieren zijn frivool en elitair, moraal is ernstig en gaat iedereen aan. Het mag dan ook niet verbazen dat in de moraalfilosofie etiquette tegenwoordig weinig serieus wordt genomen, hooguit als contrast met ethiek (we vinden etiquetteboeken niet op de afdeling filosofie van de boekhandel). Dat is op zijn minst een historische anomalie. Aristoteles, Hume en Kant thematiseerden nadrukkelijk de relatie tussen een morele levenswandel enerzijds en goede manieren anderzijds. Is zo’n samenhang niet langer verdedigbaar? Het was een van de centrale vragen op de in oktober jl. door de Vereniging van Ethici in Nederland georganiseerde ethische toekomstverkenning over moderne manieren: “Hufters!? Ethiek van de etiquette.” De bijdragen aan dit symposium vindt u elders in dit tijdschrift afgedrukt. Hieronder stel ik ze kort aan u voor.

Lof der betamelijkheid

Zo nam Willem Lemmens het in zijn lezing op voor een ethiek van het fatsoen. Wie een verkeerd cadeau krijgt op zijn verjaardag blijft beleefd en zegt blij te zijn met het geschenk, hoewel dat in feite nogal meevalt. Wie is uitgenodigd voor een etentje bij de nieuwe buren doet of hij de rommel niet ziet, wanneer uit de kast waarin de gastvrouw zijn jas ophangt de hockeysticks, metalen petanqueballen en fietspomp naar buiten tuimelen. Ook dat is een kwestie van goede manieren. Hooguit, wanneer er geen ontkomen aan is, vertrouwt hij de gastvrouw iets toe over zijn eigen zwaktes of de chaos bij hem thuis. Maar waarom zouden we eigenlijk een beleefd publiek gezicht opzetten? Waarom een façade ophouden waarachter we verbergen wat we ‘echt’ denken, voelen, zijn? Is het niet veel beter om in plaats van toneel te spelen uit te komen voor wat we ‘backstage’ vinden van de hele situatie?

Daarover kan genuanceerd worden gedacht, leren we van Lemmens in Van pose tot empathie: de ethiek van de beleefdheid. De genoemde voorbeelden mogen onschuldig lijken, in zijn algemeenheid zijn zulke ‘beleefde leugens’ niet zonder belang. Goede manieren kunnen namelijk uitdrukking geven aan diepe morele commitments. Iets voorwenden, beleefd liegen over en weer, kan laten zien dat we ons committeren aan ons ‘betere zelf’ in het zicht van onze tekortkomingen en dat we ook anderen de ruimte willen bieden om te handelen in lijn met hun morele engagement in het zicht van hun zwakheden. Een beleefde mantel der liefde gooien over de fouten van anderen respecteert hen als lid van de morele gemeenschap. En ook terughoudendheid over de eigen zwakke kanten, de moeite die wij ons getroosten om daarover een publiek gezicht op te zetten, laat zien dat wij bekommerd zijn om onze morele status.

Wie daarentegen zijn kleine kanten in de etalage legt – denk bijvoorbeeld aan online ontremming – demonstreert daarmee niet zelden dat hij lak heeft aan zelfverbetering. Soms is persoonlijke informatie natuurlijk bevrijdend en een essentiële stap naar intimiteit. Maar vaak haalt het etaleren ervan vooral de eigen menselijkheid onderuit en worden de effecten ervan op de morele verhoudingen onderschat. Ongeremd backstage gedrag kan namelijk ook uitnodigen tot afnemend respect van anderen en zo tot het verlagen van de morele standaards voor iedereen. Dat maakt bijvoorbeeld veel reality TV zo ‘onderhoudend’ en potentieel degraderend. De gastheer krijgt zicht op de backstage kanten van zijn gast zonder daar zelf iets tegenover te hoeven stellen om zijn gast de status van moreel gelijke terug te geven. De voorstelling wordt dan al gauw een oefening in neerbuigendheid en superioriteitsgevoel. Hoe meer backstage gedrag er te zien is, des te gemakkelijker kan er op de gast worden neergekeken. Dat is moreel riskant. Willen we het respect voor onszelf en ons vermogen om respectvol met anderen om te gaan bevorderen, dan is het noodzakelijk om een frontstage gezicht op te zetten en van elkaar te accepteren.

De morele gastheer

Fatsoen en zin voor etiquette hebben een diepere morele betekenis. Goede manieren zijn weliswaar veelal conventies, ze hebben toch moreel gezag omdat ze extensies zijn van onze moraliteit tot in de kleine uithoeken van onze levens. Ze gaan terug op diepgewortelde morele idealen en deugden, zoals zelfrespect en consideratie met anderen, daarbij rekening houdend met ieders natuurlijke zwakheden en tekortkomingen. Dat hufterig gedrag ergerlijk is zou wel eens hiermee kunnen samenhangen. Wat irriteert aan dergelijk optreden zijn vermoedelijk niet zozeer de tekortkomingen van de hufter, maar het feit dat hij – om met Kant te spreken – onze menselijkheid negeert, dat hij ons demoraliseert. De schade, als we het zo mogen noemen, die de hufter aanricht is dat hij onze status als redelijke, respectabele medemensen met voeten treedt, aantast, minacht.

In zijn prikkelende bijdrage De straat is van mij – natuurlijk! toont Jan Bransen zich gevoelig voor deze duiding maar tegelijk sceptisch over elke poging om hufterig gedrag te thematiseren, diagnostiseren en remediëren. Liever ziet hij dat meer mensen zich in de publieke ruimte als avontuurlijke ‘morele gastheren en gastvrouwen’ gaan gedragen. Alleen een ‘morele gastheer’ maakt volgens hem enige kans om nieuwe verbondenheid van de hufter met zijn medemensen te bewerkstelligen. Moreel gastheerschap hoeft wat Bransen betreft ook niet gepaard te gaan met goede manieren, opgevat als een set regels of deugden. Welke kwaliteiten dan wél zijn vereist voor de rol van ‘morele gastheer’ en hoe zo’n moreel experiment in zijn werk kan gaan laat Bransen in zijn tekst zien aan de hand van het voorbeeld van… televisiepresentator Paul de Leeuw.

Goede manieren en geweld

De studiedag vond plaats op de politieacademie te Apeldoorn en dus was er ook speciale aandacht voor het werk van de politie. In de politieopleiding wordt veel nadruk gelegd op beschaafde omgangsvormen. Maar waarom eigenlijk?

Jan Nap, als lector en strategisch adviseur aan de academie verbonden, schetste in zijn welkomstwoord een ontwikkeling in het beroep van politieagent van ‘in de naam der wet’ naar ‘in de naam der wat’. De moderne diender handelt minder dan vroeger vanuit het antwoord (vertikaal) maar veel meer vanuit de vraag (horizontaal). Hij brengt in een proces van ‘modern moraliseren’ ter sprake wat voor de samenleving en haar burgers van (on)waarde is. Maar hoe verhoudt deze pratende diender zich eigenlijk tot de oorspronkelijke functie van de politie, die van eigenaar van het geweldsmonopolie binnen de samenleving? Zijn handhaving (geweld) en goede manieren (beschaving) wel met elkaar te rijmen? Deze vraag neemt Jurriën Rood in zijn bijdrage onder de loep. In Horen goede manieren bij de politie? komt hij tot de conclusie dat er een noodzakelijk verband bestaat tussen beschaving en politie. Als het instellen van een politiemacht tot doel heeft ‘de bevordering van vrij, vreedzaam samenleven’ dan kan alleen zuiverheid van middelen dat doel rechtvaardigen, zegt Rood de Hongaars-Britse publicist Arthur Koestler na. Voor het bevorderen van een vrije, vreedzame samenleving zijn beschaving en goede manieren volstrekt essentieel; ze maken het doel zichtbaar door het te belichamen. Rood hoopt dat bij de afschaffing van het oude politieuniform (blauw, platte pet, ambtelijke stropdas) en de invoering van het nieuwe actiepak (zwart-geel, baseballcap, sportief) de beschavende rol van de politie niet is vergeten.

Ook Beatrijs Ritsema staat in haar essay Een minder zichtbare politie stil bij het werk van de politie, maar nu bij de afschrikkende kant van hun taak: het bestrijden van criminaliteit en tegengaan van geweld. Ritsema vindt dat in tijden van krimpende middelen de reagerende functie van de politie een grotere prioriteit verdient dan de preventieve. Massale preventieve inzet van politie werkt immers contraproductief; paradoxalerwijs lokt ze doorgaans precies de ordeverstoring uit die voorkomen had moeten worden.

Het symposium werd afgesloten met een ter plekke door theatermaakster Laura van Dolron geschreven en voorgedragen column. Ook haar bijdrage is – in oorspronkelijke vorm – verderop in dit themanummer te lezen.

Literatuur

Dale van (1997), Etymologisch woordenboek, Lexicografie bv
James A. (2013), Assholes: A Theory, Anchor books
Stohr K. (2012), On Manners, Routledge

 

 

 

 

 

 

Volgend bericht
Voorpublicatie: Zijgedachten bij een goede dood